Sinds oktober 2025 heeft de procedure van Inter Partes Review (IPR) bij het Amerikaanse Octrooibureau (USPTO) een fundamentele institutionele verschuiving ondergaan. John Squires, de recent benoemde directeur van het USPTO, heeft zich de rechtstreekse beslissingsbevoegdheid opnieuw toegeëigend over de vraag of IPR-verzoeken worden toegelaten. Hoewel deze bevoegdheid formeel al bij de directeur berustte onder de America Invents Act (AIA), werd zij in de praktijk jarenlang uitgeoefend door de Patent Trial and Appeal Board (PTAB).
De praktische impact van deze wijziging is opmerkelijk: in de maanden na het ingrijpen van de directeur zijn alle bekende verzoeken tot instelling van een IPR afgewezen. Commentatoren spreken inmiddels van een “era of no”, een radicale breuk met meer dan tien jaar PTAB-praktijk.
Dit is niet louter een interne procedurele aanpassing. Het komt neer op een feitelijke opschorting van wat sinds 2012 het belangrijkste administratieve mechanisme was om verleende Amerikaanse octrooien aan te vechten. Voor vele stakeholders rijst dan ook een fundamentele vraag: als IPR niet langer functioneert als toegankelijke weg om zwakke octrooien nietig te verklaren, welke opties blijven er dan over?
Om de draagwijdte van deze verandering te begrijpen, is het nuttig terug te keren naar de oorspronkelijke reden voor de invoering van IPR.
Vóór de introductie van IPR door de America Invents Act in september 2012 hadden partijen die een Amerikaans octrooi wilden aanvechten in wezen twee mogelijkheden.
De eerste was Ex Parte Reexamination (EPR). Dit is een relatief goedkope administratieve procedure waarbij elke derde partij het USPTO kan verzoeken om de octrooieerbaarheid opnieuw te beoordelen in het licht van stand van de techniek (octrooien of gedrukte publicaties). Zodra het verzoek echter wordt ingewilligd, wordt de verzoeker uitgesloten van de verdere procedure. Het verloop speelt zich uitsluitend af tussen de octrooihouder en het Octrooibureau. Strategisch is dit een groot nadeel: de verzoeker heeft geen recht om te argumenteren, te repliceren of beroep aan te tekenen. De procedure vertoont gelijkenissen met Third Party Observations, maar met als verschil dat zij ook na verlening beschikbaar blijft, zij het onder beperkingen.
De tweede optie bevond zich aan het andere uiterste: gerechtelijke procedures voor de federale rechtbank, doorgaans waarbij nietigheid wordt opgeworpen als verweer of tegenvordering. Deze weg biedt weliswaar volledige procedurele rechten — zoals bewijsvergaring (discovery), deskundigen, hoorzittingen en beroep — maar is berucht om haar hoge kosten. Uitgaven van miljoenen dollars zijn geen uitzondering, en procedures slepen vaak jaren aan. Bovendien worden technische vragen over octrooigeldigheid uiteindelijk beslist door rechters of jury’s zonder gespecialiseerde technische expertise.
Om een middenweg te creëren, werd in 2012 de Inter Partes Review ingevoerd. Deze procedure, gevoerd voor de PTAB, laat de verzoeker toe om volwaardige partij te blijven gedurende de hele procedure, terwijl het geschil wordt beperkt tot schriftelijke stand van de techniek en octrooieerbaarheidsgronden. De procedure was sneller en goedkoper dan gerechtelijke procedures, en werd behandeld door technisch geschoolde administratieve octrooirechters. Functioneel werd IPR al snel het Amerikaanse equivalent van oppositieprocedures bij het Europees Octrooibureau.
Meer dan tien jaar lang fungeerde IPR als het voornaamste instrument om op efficiënte wijze te brede of ongeldige octrooien te corrigeren zonder volledige rechtszaken.
Vanuit beleidsmatig oogpunt is het succes van IPR moeilijk te betwisten. Statistieken van de PTAB toonden consistent aan dat een aanzienlijk deel van de ingestelde IPR-procedures resulteerde in gedeeltelijke of volledige vernietiging van de aangevallen conclusies. Hoewel de exacte cijfers varieerden per jaar en technologiesector, was het gebruikelijk dat 60–70% van de eindbeslissingen leidde tot het schrappen van ten minste enkele conclusies, met volledige vernietiging in een substantiële minderheid van de zaken.
Deze cijfers leidden ertoe dat critici de PTAB bestempelden als een “patent death squad”. Vanuit een ander perspectief weerspiegelden ze echter simpelweg de realiteit dat veel verleende Amerikaanse octrooien — met name in snel evoluerende technologiegebieden — van twijfelachtige geldigheid waren. IPR functioneerde in de praktijk als een kwaliteitscontrolemechanisme, dat fouten in de verleningsfase corrigeerde tegen een fractie van de kosten van gerechtelijke procedures.
Belangrijk is ook dat het loutere bestaan van IPR het gedrag in geschillen beïnvloedde. De geloofwaardige dreiging van een IPR leidde vaak tot snellere schikkingen, beperktere conclusiestellingen of realistischer licentieonderhandelingen.
Het wegvallen van dit instrument heeft dan ook gevolgen die veel verder reiken dan de PTAB zelf.
De bijna volledige stillegging van IPR-instellingen kan niet los worden gezien van bredere verschuivingen in het Amerikaanse politieke en economische beleid.
De Verenigde Staten hebben de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker ingezet op industrieel beleid, met een focus op binnenlandse innovatie, strategische technologieën en bescherming van Amerikaanse intellectuele eigendom tegen buitenlandse concurrentie. Sterke octrooien worden daarbij niet enkel gezien als private rechten, maar als instrumenten van nationaal economisch beleid.
In die context is IPR al langer bekritiseerd omdat het onevenredig ten goede zou komen aan grote technologiebedrijven en buitenlandse partijen, die relatief goedkoop Amerikaanse octrooien konden aanvechten na verlening. Politiek gezien kan het verzwakken van IPR worden voorgesteld als het versterken van rechtszekerheid, het aanmoedigen van investeringen en het ondersteunen van binnenlandse octrooihouders, in het bijzonder startups en productiegerichte sectoren.
Dit komt ook tot uiting in recente reglementaire wijzigingen die de contouren schetsen van een toekomst waarin het “nee” niet langer automatisch zal zijn. Zo moeten de “real parties in interest” achter een IPR-verzoek expliciet worden geïdentificeerd, waarbij hun verbondenheid en loyaliteit kunnen worden meegewogen bij de beslissing tot toewijzing of afwijzing van het verzoek.
Ten slotte is er een rechterlijke dimensie. Het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft herhaaldelijk de administratieve bevoegdheden ingeperkt en het belang van de scheiding der machten benadrukt. Het concentreren van de instellingsbevoegdheid bij een politiek verantwoordelijke USPTO-directeur, in plaats van bij een intern tribunaal, kan worden gezien als een reactie op deze constitutionele spanningen.
Kortom, de wijziging weerspiegelt een bewuste herijking: weg van correctie-na-verlening, en richting maximale eerbiediging van verleende octrooien. De vraag is of dat gerechtvaardigd is.
De gevolgen van deze koerswijziging zullen aanzienlijk zijn, zowel voor octrooihouders als voor andere marktdeelnemers.
Ten eerste zullen gerechtelijke procedures centraler en duurder worden. Zonder IPR als geloofwaardig alternatief zullen vermeende inbreukmakers gedwongen worden om geldigheid uitsluitend voor de rechter aan te vechten, met alle kosten, vertragingen en onzekerheden van dien. Dit treft vooral kleine en middelgrote ondernemingen, die IPR eerder gebruikten als verdedigingsinstrument.
Ten tweede zullen schikkingsdynamieken verschuiven. Octrooihouders met zwakke maar formeel geldige octrooien krijgen meer onderhandelingsmacht, aangezien het aanvechten van geldigheid aanzienlijk duurder wordt. Dit kan leiden tot meer hinderprocedures (nuisance litigation) en druk tot schikkingen die losstaan van de werkelijke sterkte van het octrooi, en kan niet-praktiserende entiteiten en zogenaamde patent trolls in de hand werken — ten koste van innovatie.
Ten derde zal het Amerikaanse systeem verder afwijken van de internationale praktijk. Waar Europa sterk blijft inzetten op gecentraliseerde oppositieprocedures, dreigt de VS te evolueren naar een systeem waarin post-grant correctie uitzonderlijk is en geldigheid vrijwel uitsluitend via kostelijke procedures wordt beslecht.
Ten slotte is er een systemisch risico: door verleende octrooien af te schermen van efficiënte administratieve toetsing kan het USPTO op lange termijn het vertrouwen in de octrooikwaliteit ondermijnen. Sterke octrooien varen wel bij het wegvallen van zwakke octrooien. Als dat evenwicht verdwijnt, kan ook de legitimiteit van het systeem zelf onder druk komen te staan.
Inter Partes Review was nooit een perfect systeem. Maar meer dan tien jaar lang bood het een pragmatisch, efficiënt en technisch onderbouwd mechanisme om twijfelachtige octrooien aan te vechten. De beslissing van de USPTO-directeur om de instelling van IPR-procedures feitelijk stil te leggen, vormt een duidelijke beleidskeuze — een keuze die octrooistabiliteit verkiest boven octrooikwaliteit.
Of deze koerswijziging de Amerikaanse innovatie zal versterken, dan wel vooral kosten en risico’s zal doorschuiven naar de rechtbanken, moet nog blijken. Wat wel vaststaat, is dat het tijdperk van IPR als betrouwbaar middenpad voorlopig voorbij is.
Wij helpen u graag verder.
Neem contact op met een van onze specialisten.
Wees gerust, u bent niet alleen.
Surf eens door de FAQ. Heeft u nog twijfels,
aarzel dan niet ons te contacteren.